Ik volg zelf ook Jozef Rulof en dat was toen een bewijs dat hij over de galstenen toch gelijk had...
Dit is wat Jozef ervan wist:
Quote:
13 DEC .1951 123
(Mevrouw in de zaal): ‘Die lag latent natuurlijk.’
Ja, die liggen er allemaal… U maakt, met een bloedtransfusie maakt
u dingen wakker, met een shock, dit en dat en duizend dingen. De
mens is niet normaal. De mens is gezond? U dénkt dat u allemaal
gezond bent, maar u zit allemaal vol met gal- en nierstenen. U alle-
maal. Is er niet één hier die geen galstenen heeft. Wist u dat niet? En
het bestaat niet, want als u geen gruis hebt dan deugen uw nieren
niet meer. U zit vol met gruis, allemaal. Er bestaat geen lichaam dat
geen gruis, geen nier…
Wat zegt u, dame?
(Mevrouw in de zaal): ‘Wel met gal, maar toch niet met stenen?’
Galstenen?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, dat doet zo’n pijn.’
Nee mevrouw.
(Meneer in de zaal): ‘Galgruis.’
Nee, stenen ook. Een dame komt bij mij. Ik zeg: ‘Ja mevrouw, ik
kan… u moet naar een dokter.’ Ze kreeg pas voor vier dagen pijn. Ik
zeg: ‘Mevrouw, u zit vol met galstenen.’ Ik heb zo twintig, honderd
mensen gehad. Ik zeg: ‘Nou, ik zie er minstens’, de dochter kwam
erbij, ik zeg, ‘er zijn er misschien wel driehonderd.’ Toen zegt ze:
‘Bent u helemaal krankzinnig?’ Mevrouw, driehonderdvierenvijftig
kwamen er voor de dag. Twaalfhonderd. Groot en klein. En dacht u
dat u vrij was van galstenen? Dan deugt die gal niet eens, want dat
komt tot steen. Die zegt: ‘Maar meneer, ik heb het gisteren, eergiste-
ren heb ik het pas gevoeld.’ Ik zei: ‘Mevrouw, toen u kind was, be-
gon het al. U loopt al twintig, dertig jaar met die galstenen rond.’
Maar die waren niet geprikkeld en nu komen de zenuwen en nu gaat
het beginnen. Allemaal zenuwkwesties. En dat geven de dokters ook
volkomen toe want er is haast, bijna geen mens die vrij is van, voor
de nieren met gruis, en voor de gal met stenen. Zonder stenen, een
mens zonder galstenen? Is een openbaring, een openbaring. En dan
driehonderdvijf, driehonderdtwintig, een ander tweehonderdachttien.
Ik zeg: ‘Ik kan ze er niet uitkrijgen.’ Een niersteen kan ik nog weg-
krijgen, maar dan moet die niersteen net daar op een hoogte zitten
waardoor… door het magnetiseren krijgt u een slijmachtige toe-
stand om die steen en dan moet hij los. Want het is net of u zo’n
bloempje hebt – weet u wel in de natuur? – die blijft overal op han-124 13 DEC .1951
gen, zo’n knopje, zo is een steen, die zuigt zich vast, en dat is scherp,
en dan… en prikkelt die ergens over, dan schreeuwt u het al uit, dan
krijgt u al aanvallen en dan houdt u het al niet meer uit. Maar die
liggen heerlijk in een donsachtige slijm, dat is een aura, net weer
precies als de aarde in de dampkring, en daar liggen die lelijke steen-
tjes in. Zitten ze vanbinnen, krijg ik ze er niet meer uit. Ik heb er, tal
van nierstenen heb ik kwijtgeraakt, maar dan, dan moesten we ze
zien, en was het mogelijk, anders kunt u duizend jaar magnetiseren
en dan krijgt u ze toch. Maar dat was mogelijk. Ik zeg: ‘Mevrouw,
die komt vanzelf.’ En dan het loskomen is nog een verschrikkelijke
pijn, het scheurt alles stuk. Maar ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Meneer, kan men ook met een versteende nier
geboren worden?’
Een kind?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, met een versteende nier geboren worden?’
Ja, dat kan allemaal. U hebt… verleden las ik en hoorde ik, en
van een dokter wist ik: er was iemand die was vanbinnen volkomen,
verschillende organen, versteend.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, ik heb een zoon, die is met een ver-
steende nier geboren.’
Ja, kan. Dat kan, u kunt een versteende nier, een versteende… de
gal heeft dit. Er zijn merkwaardige toestanden ontstaan waardoor de
mens versteent. En dat kan bij de geboorte al beginnen. In u kan het
al beginnen. Ook mogelijk. De vreemdste toestanden heeft de moe-
der gebaard. Stoornissen zijn het, alleen maar lichamelijke stoornis-
sen, dat zijn lichamelijke stoornissen. Maar is het niet vreselijk?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ik heb in het ziekenhuis gelegen en daar
was een man en die versteende helemaal.’
Ja, hebt u ook. En die ziekte die is al oud, die komt uit twaalf-,
dertien-, veertienhonderd, vijftienhonderd had je het veel, nu hoor
je er niet zo veel meer van. Maar die ziekte is al oeroud en ze weten
nog niet wat het is.
(Mevrouw in de zaal): ‘Is het niet een soort verkalken ook?’
Verkalking. Het is natuurlijk een… U voelt wel, hier hapert en
hier is er een… hier hapert er iets aan de klierstelsels. Het zit ook
pertinent in de klierstelsels want de klierstelsels… als de klieren niet
voeden dan verstenen we in een korte tijd. Dat houdt… het ver-13 DEC .1951 125
droogt en dan, door de zuren die het lichaam bezit, versteent het.
De zuren, die doen dienst als de, zeg maar, de kalk voor de stenen op
elkaar te plakken om een huis te bouwen. Zo hebben die slijmvlie-
zen en die klierstelsels allemaal een werking en een taak voor dat en
dat en dat en dat, bloedsomloop en al die dingen meer. Maar die
klierstelsels voor elk orgaan, tot de kleinste cellen toe… We zijn één
stelsel, één klierstelsel zijn wij eigenlijk. Voelt u? Er zijn maar zo
weinig organen, edele organen die voelbaar… en ruimte hebben en
elasticiteit bezitten, dat zijn er maar zo weinig, want álles is één cel,
één klierstelsel is dat. En elk orgaan bezit de eigen klierstelsels want
dat zijn de stelsels om, de kanalen, om het eigenlijke ding te voeden,
de benzine voor de motor. En als u dan zo’n menselijk deel uit elkaar
haalt dan ziet u wonderen, maar dan moet u de slijmstelsels, de klier-
stelsels begrijpen. En als dat er niet is…
Ik heb een dame behandeld die had in zeven jaar niet gegeten, dat
is nog erger. En ze was lekker… lekker eh zwaar. Ik heb het u ver-
teld. Niemand geloofde het, de dokter niet. Hij zegt: ‘Dat kun je de
kat wijsmaken.’ Toen zegt haar zuster: ‘Ik geloof het ook niet.’ En de
zwager niet. Toen zegt ze: ‘Het is vreselijk, vreselijk vreselijk.’ Zegt
ze: ‘Meneer, ik lijdt het meeste omdat ze me uitlachen, ze geloven
me niet.’ Ik zeg: ‘Ga ernaartoe.’ Toen ging ze ernaartoe, dan was ze
drie maanden bij die zuster, toen werd die zuster van angst ziek. Zij
at niet in twee maanden. Toen zegt ze: ‘Maar mijn lieve God, jij
mankeert iets.’ Toen zegt ze: ‘Ja, wat een wonder, ik kan niet meer
eten.’ Maar wel een beetje thee en zo, maar nooit meer eten. Ze
leefde op mijn kracht. Als ik maar kwam en ik ging maar even zo in
de buurt staan – hg hg hg, dan ging dat lichaam al – zo even daar
achter… Ik zeg: ‘Nou, voor vandaag heb je alweer genoeg.’ Even,
twee minuten zo, want dan begon het al. En dan moest… dan kreeg
ze enorm de hik, dan ging die maag werken, en dat moest dan even
werken en dan ging het daarna weer zakken. En dan kon ze zo’n
twee maanden teren op die kracht. Ik moest ze in de oorlog loslaten
want toen was het een bundeltje beentjes*). Toen hoefde ze ook…
Zij was in de oorlog, vermagerde iedereen, en zij was als… hemel…
Toen zeiden de mensen… Toen zegt ze: ‘Nou heb ik het nog erger.’
Want de mensen (zeiden): ‘Jij hebt natuurlijk van alles in je kelder
*) Zie ook: ‘De Kosmologie van Jozef Rulof’ deel 4.126 13 DEC .1951
zitten.’ Toen zegt ze: ‘Is het niet vreselijk, meneer Rulof? Nou den-
ken ze nog dat ik van alles eet.’ ‘Ja, de schoorsteen die rookte van-
morgen ook, hebben natuurlijk biefstuk gebakken.’ ‘Moet je dat
mens zien. Blozend, hè, rood.’ Had in zeven jaar, in acht jaar, in
negen jaar al niet gegeten. Toen werd ze uitgemaakt voor zwarte
handelaar.
Maar u ziet het, wat er al niet door die problemen te beleven valt.
En dan kunt u nog wel doorgaan. Maar ik ben niet van plan om
vanavond voor dokter te gaan spelen. Maar wanneer u het daarover
hebt, dan zult u moeten beamen, zuster, dat de mens nog, ook de
geleerden, nog heel weinig van het menselijke organisme afweet. En
dat zeggen ze trouwens zelf.
(Mevrouw in de zaal): ‘Hoe komt het dat de niersteen zo schittert?’
De nier schittert?
(Mevrouw in de zaal): ‘De niersteen.’
Schittert? Weet u dat niet?
(Mevrouw in de zaal): ‘Als een diamant.’
Weet u dat niet? Hebt u al eens een steen in het water gezien die
niet schittert? U haalt de zee er weer bij. Als u die stenen… die nier
die doet niets anders dan… dat is een baggermolen. Dat is… Wat
een planeet voor de ruimte doet, doet de nier voor het menselijke
organisme; houdt, maakt de boel schoon, nietwaar? De nier is een
zandzuiger, een schoonmaker van het menselijke organisme. En daar
komt het water doorheen, allemaal… net een spons, heel de dag
gaat het zo. Als u dat nu eens allemaal in werking zoudt kunnen
zien. Ik heb elk lichaamsdeel aan gene zijde… Hebt u ‘De Volkeren
der Aarde’ gelezen? Daar staat het immers in, u kunt immers, in de
Tempel der Medici, daar hebben ze immers alles, daar kunnen ze u
de mens laten zien, levend geestelijk, elk organisme werkt op volle
kracht, door de meesters, door mij. Als dat lichaam van u is, dan
kunt u het daar laten werken en dan kunt erdoor kijken en dan kunt
u dat zien hoe dat bloed loopt, daar kijkt u zo door. En dan, als u…
daarom zeg ik nogmaals: hebt u al eens een steen in de wateren,
haalt eens een steen uit de zee of uit een modderachtige toestand,
waar het maar, waar… in de wateren; is die al eens zwart of hobbelig
of vies geweest? Dat kan toch immers niet? Die wordt schoon-
geschuurd. En bouwt zich, dat is een fijn weefsel, en ook weer een13 DEC .1951 127
stof, zeg maar, dat zuigt zich langzaam erop, zet zich vast, en dat
vormt zich, verhardt zich. Het uitdijende heelal als elementale wet-
ten, speelt zich in de menselijke nier af en in de galblaas. Is dat zo
onbegrijpelijk? Had u nog iets?
(Meneer in de zaal): ‘Ik heb wel eens een niersteen gezien en die
leek meer op porcelein.’
Ja meneer, ze zijn zo plat. Ik heb… we hebben ze geschilderd.
Jongchi heeft ze verleden geschilderd, hij zegt: ‘Daar heb je een nier-
steen.’
(Meneer in de zaal): ‘Als een naald.’
Ja meneer, als een berk van een boom, een fijne naald, een fijn
weefsel van een fijne iepboom bijvoorbeeld, of een kas… nee, een
kastanje niet, een mahonie die… dat kunt u daar… Een niersteen is
net zo glad, kan net zo glad en net zo weerspiegelen… het is de
dierlijke steen voor de smaragd en een amber. Deze niersteen, als die
een kleurtje kreeg, dan zouden de mensen hem nog op de jas han-
gen. Maar het is maar een grijs iets. En waarom is het grijs, meneer?
Donkergrijs, zoiets. Waarom?
(Een dame zegt iets, en nog een dame, het gaat door elkaar)
Wat zegt u, dame?
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat is het eerste stadium van een steen.’
Nee, ik geloof nooit dat u het raadt vanavond.
(Mevrouw in de zaal): ‘Omdat het nooit aan het zonlicht is bloot-
gesteld.’
Nou, moet u dat horen: dat heeft geen licht gekend, en alles wat
licht heeft, krijgt kleur. Mijn dame, mijn compliment, dat is heel
mooi, heel diep. Ja, u ziet, we gaan toch vooruit. Vindt u niet? Maar
dat heeft geen zonlicht gekend. Alles wat in de duisternis, krijgt geen
kleur. Wel in de zeeën, maar ook niet de kleuren weer van dag-
bewustzijn, want de… nou moet u eens, kunt u daarbij… nou gaan
we met een bioloog beginnen, bij een geoloog, de man, de kenner
van de wateren: ‘Doctor, waarom heeft deze anemoon die kleur?’
Wanneer we over kleuren gaan spreken: ‘Waarom heeft de bloem
van de wateren de kleur niet van de ruimte?’ En dan zegt hij: ‘Ja, dat
is zó.’ Ik zeg: ‘Nee meneer, dat is het schaduwbeeld van de aap en de
mens.’ De mens is een aap, de mens is een aap, ja. En de aap is een
mens. Darwin zegt: ‘De mens is uit de aap geboren.’ Nee meneer, deaap is het schaduwbeeld van de mens, en die stenen uit de wateren
zijn het schaduwbeeld van de plant en de bloem op landelijk be-
wustzijn. Vindt u dat niet leuk?
(Iemand in de zaal): ‘Prachtig.’
Prachtig, ja. Dat vindt u allemaal terug, het ligt allemaal open. Als
ik hier de bioloog had, werd hij stapelkrankzinnig van verlangen om
dat te leren kennen. Ik kan u veel meer vertellen, maar ik heb er niets
aan, want ik krijg alles weer terug. Een enkeling zegt: ‘O god, hoe
bestaat het, hoe bestaat het.’ Ik heb er niets aan want het komt zo
door de ruimte heen en het vliegt weer weg. Ja, dat ding (recorder)
neemt het vast, maar daarginds snappen ze het ook niet.