De Moren vestigden het emiraat, later kalifaat van Córdoba. Córdoba was ooit één van de belangrijkste steden ter wereld. In de 10e eeuw was het de op één na grootste stad ter wereld, met een voor toen ongekend hoog inwonertal van 500.000. Córdoba was de hoofdstad van het middeleeuwse Kalifaat van Córdoba. Uit die glorietijd zijn talrijke monumenten overgebleven, waarvan de Mezquita het beroemdste voorbeeld is. Ook beschikte de bevolking van Córdoba over de grootste bibliotheek ter wereld met 400.000 boeken. In het bijzonder overtrof het boekenbestand van Córdoba alles wat men in de rest van Europa aan kon treffen. Sommige bibliotheken in de stad beschikten over honderdduizenden boeken, iets wat naar de maatstaf van islamitische bibliotheken niet buitengewoon was. Echter, wanneer men dit vergelijkt met de bibliotheek van het klooster van St. Gallen dat toendertijd met haar 600 boeken een van de grootste en bekendste was in Centraal-Europa, dan ziet men in de rijkdom aan kennis waarover de moslims beschikten. Hiernaast beschikte eenieder van enige aanzien in al Andalus nog over een eigen, private bibliotheek. De moren waren tolerant en verdraagzaam. De toestand van de lagere volksklassen en van de Joden verbeterde. De Christenen en de Joden mochten hun eigen godsdienst behouden. De Moren hieven belasting op grondeigendom in natura, en verdeelden de zo verkregen grond weer onder de arme boeren (Zakāt). Zo raakte de christelijke adel en kerk in Al-Andalus langzaam zijn monopolie op landbouwgrond kwijt, en nam de rurale armoede en kindersterfte onder kleine boeren sterk af. Ook introduceerden de Moren nieuwe landbouwtechnieken. Daardoor groeide de voedselproductie, de bevolking en de levensverwachting in Al-Andalus veel sneller dan in de rest van Europa. Door dit succes ontstond er brede koopkracht, waardoor ook de industrie en handel het heel goed deden. In de periode van het Kalifaat had de stad al een riolering en een stadsverlichting. Door de herverdeling van grond en rijkdom werd de islam een populaire godsdienst onder arme Spanjaarden, en velen keerden zich af van de Roomse Kerk, aangetrokken door de sociale effecten van de islam. Daarom werd de Andalusische islam door Roomse en adellijke leiders elders in Europa soms als een grote politiek-economische bedreiging ervaren. Enkele jaren na 711, toen het schiereiland al voor een groot deel in handen van de Moren was, werden zij tegengehouden in de Slag bij Covadonga. Dit wordt gezien als het begin van de Reconquista (="herovering"), wat nogal optimistisch gesproken is aangezien de christenen bijna geheel Iberië binnen tien jaar verloren aan de moslims, terwijl de uiteindelijke heroveringsstrijd pas in 1492 werd voltooid en dus zo'n 770 jaar duurde. Wat de moslims op het Iberisch schiereiland opgebouwd hadden, vernietigde de Reconquista (de “wederovering” door de christenen van Spanje op de moslims) op haar beurt op barbaarse wijze. In die strijd zouden de partijen bovendien jarenlang in gewapende en betaalde vrede (taksen) met elkaar leven en wisselende bondgenootschappen sluiten, en kan er dus niet gesproken worden van een verenigd 'christelijk front' tegen 'de moslims'. In de bijna 6½ eeuw, waarin Spanje onder Moors bewind heeft gestaan, is het land tot bloei gekomen. De Moren voerden de islam in en er ontwikkelde zich een Moors-Spaanse cultuur van het allerhoogste wereldniveau. Sevilla, Córdoba en Granada groeiden uit tot wereldsteden. Door een uitgekiend irrigatiesysteem bloeide de landbouw met landbouwproducten, door hen meegebracht uit Azië. Ze plantten olijfboomgaarden in het zuiden, dadelpalmen op Mallorca en sinaasappelen in de omgeving van Valencia. De bloeitijd van de Moren lag tussen 926 en 1030 onder heersers als kalief Abd Er Rahman en Al-Mansoer, die als regent optrad voor kalief Hisham II. Door onderlinge verdeeldheid aan christelijke kant eindigde de reconquista pas met de val van Granada op 2 januari 1492 t.g.v. de belegering door de Reyes Católicos. Deze datum wordt vaak beschouwd als de eigenlijke vereniging van Spanje. Kort hierna tekenden Ferdinand II van Aragón en Isabella het zogenoemde Verdrijvingsedict, waarin alle Joden werden gedwongen zich te bekeren tot het christendom of het land, met achterlating van hun goud, zilver en geld, te verlaten.
Simpelgezegd, dankzij de Moros leven we in Europa niet meer in hutten en hebben we kennis.